In filmzalen werden de gegroefde gezichten meters groot geprojecteerd. De rimpels en andere ouderdomskwalen onderstreepten nog eens extra de doorleefdheid van de muziek. In dit indringende filmdocument leek het alsof ouderdom op een artiest als Compay Segundo geen vat kon krijgen. De muziek leek op de heren een heilzame werking te hebben en de fysieke grenzen van het ouder worden te verleggen. Dit is niet het idee dat bij de persoonlijke ontmoeting met en het optreden van Pio Leiva is blijven hangen. Het is duidelijk een man op leeftijd met de beperkingen die daarbij horen. Geduldig laat hij zich alle aandacht welgevallen en blijft rustig onder alle drukte om hem heen. Maar hij is ook ijdel genoeg om van dit alles om hem heen intens te genieten. In zijn optreden is hij sympathiek, maar fysiek is hij inmiddels fragiel, broos en breekbaar geworden. Het maakt zijn optreden des te indrukwekkender en niet gauw zal iemand hem dat na kunnen doen.
Als gevolg van hun succes met de Buena Vista Social Club werd de aandacht eerst gefocust op de piano van Rubén González. Ibrahim Ferrer en Omara Portuondo deden het ook goed bij het publiek. Onder de vlag van de Buena Vista Social Club mochten ook zij soloalbums met een romantisch repertoire uitbrengen. Het is op deze albums dat duetten te horen zijn met een andere opvallend krachtige stem uit het verleden. Een stem die niet was te horen op het oorspronkelijke Buena Vista Social Club-album. Het blijkt de stem van de inmiddels 87 jaar oude Pio Leiva, ook bekend als el Montunero de Cuba. Al eerder, in 1979, was hij als één van de grote artiesten uit het verleden van stal gehaald voor een persoonlijke bijdrage aan de monumentale opnamen van de Estrellas de Areito. Tenslotte was hij met speciale vermelding van zijn toen al hoge leeftijd ook te horen op het derde album van de reeks albums die David Byrne heeft uitgebracht op zijn Luaca Bop-label over Cubaanse muziek (Cuba Classics 3, Diablo al infierno, 1992). Pio blijkt te zijn geboren in 1917 in Morón (Camagüey). Zoals de meesten van zijn generatie is hij een natuurtalent. Zonder enige vorm van muzikale scholing weet hij al op jeugdige leeftijd met zangtalent en improvisaties de aandacht naar zich toe te trekken.
Op enig moment gaat hij in een lokaal orkest percussie spelen en komt uiteindelijk achter de microfoon te staan. Niet zonder succes en in 1950 trekt hij naar Havana om een graantje mee te pikken in het daar als nooit te voren bloeiende uitgaansleven. Er opereerden talloze grote orkesten die de vele chique nachtclubs, cabaretten en casino's cachet moesten geven. Het waren weliswaar gouden tijden voor de Cubaanse muziekindustrie, maar tussen de orkesten onderling heerste een moordende concurrentie. Nieuwkomers moesten van goede huize komen, wilden zij in deze slangenkuil een plaats verwerven. Wat dat betreft had Havana een reputatie opgebouwd en de stap die Pio wou zetten, was geen gemakkelijke.
Wanneer ik Pio vraag naar een gebeurtenis die op hem een diepe indruk heeft achtergelaten, blijkt dat zijn aankomst in en kennismaking met Havana te zijn. Alles wat daarna is gebeurd, heeft te maken met hoe hij daar als mannetje uit de provincie zijn weg heeft weten te vinden. Beny Moré zou uiteindelijk twee van zijn liedjes opnemen: het inmiddels een ever green geworden "Francisco Guayabal" en "Mulata con Cola". Zelf zou hij binnen de kortste keren achter de microfoon van Radio Progreso staan en aansluiting vinden bij onder meer het orkest van Obdulio Morales en het Conjunto Caney. Toen hij het thuisfront over dit alles berichtte, werd hij niet geloofd en vonden ze hem een opschepper. Het was Miguel Ojeda die dit ongeloof muzikaal vereeuwigde in het humoristische liedje "Pio Mentiroso" (die leugenachtige Pio). Het gaf hem een bijnaam die hij tot op de dag van vandaag moet dragen.
Niettemin zou Pio niet Pio zijn of hij had zijn muzikale antwoord klaar om met deze aantijging af te rekenen: "Carinoso si, mentiroso no" (hartelijk ja, leugenachtig nee). In muzikaal opzicht gaan Pio's beste herinneringen uit naar zijn tijd met Orquesta Sabor de Cuba onder leiding van Bebo Valdés, de vader van Chucho Valdés. Met deze big band maakte hij in de jaren vijftig vele prachtige opnamen. Het zijn met name de hits die hij met dit orkest scoorde, die aan zijn populariteit hebben bijgedragen. De twee artiesten gingen na verloop van tijd elk hun eigen weg. Pio ging zingen in het nieuwe orkest dat Compay Segundo had samengesteld na zijn vertrek bij het Duo Los Compadres. Bebo Valdés huwde een Zweedse dame en zou zich uiteindelijk blijvend in dat land vestigen. Na elkaar ruim een halve eeuw uit het oog te hebben verloren, bestaan er volgens zoon Pio Leiva Jr. inmiddels vergevorderde plannen om de twee weer voor opnamen bij elkaar te brengen.
Helaas niet met een big band zoals weleer, maar met een kleinere bezetting. Uit de interviews met andere Cubaanse artiesten blijkt steevast dat op hen om één of andere reden een muzikale familietraditie greep heeft gekregen. Pio ontkent in alle toonaarden dat dit ook bij hem het geval is geweest. Zijn ouders hadden niets met muziek en zijn kinderen heeft hij zelfs verboden zich te wagen aan een carrière in de muziek. De tijd ontbrak op dat moment om hem naar de reden daarvan te vragen. Later die avond kreeg ik een herkansing want tussen het gezelschap bleek ook zoon Pio Jr. rond te lopen, dochter Rosalia en ook nog eens een kleindochter van Pio. Over het "niets met muziek" schieten zij spontaan in de lach: Pio Jr. blijkt producer van beroep te zijn, diens zuster vertegenwoordigt artiesten (waaronder haar vader natuurlijk) en de kleindochter is assistent producer.
Muziek genoeg dus, maar dan vooral een organisatorische inbreng. De revival op Cuba van traditionele son muziek en de belangstelling voor oudere muzikanten is wat Pio Jr. en Rosalia betreft met name de verdienste van Juan de Marcos Gonzalez. Hij was het die met zijn Grupo Sierra Maestra die belangstelling kweekte en later met het idee kwam en de research leverde voor een uniek project voor het Engelse World Circuit Records. Dit project is later bekend geworden als de Buena Vista Social Club. Dit alles leidde tot de herontdekking van hun vader, c.q. opa en betekende voor hen het begin van een eigen carrière in de muziekindustrie. Hun basis is smal; zij richten zich volledig op specifiek dit genre Cubaanse muziek, maar zitten boordevol plannen om samen met het Duitse Termidor label dit segment van de Europese markt te gaan bedienen. Pio en zijn familie volgt hierin duidelijk een eigen weg. Desondanks onderhoudt Pio nog steeds goede contacten met zijn collegae van de Buena Vista Social Club. Zij zijn echter verbonden aan andere platenlabels die met eigen strategieën de markt bewerken. Een nieuw gezamenlijk project lijkt er vooralsnog niet in te zitten.
Na optredens met artiesten als Alberto Alvarez, Niño Rivera, Mariano Mercerón, het Conjunto Severino Ramos en Billo's Caracas Boys volgden de nodige soloalbums met een eigen orkest. Ook zijn optreden in talloze televisieshows heeft veel aan zijn populariteit bijgedragen.
Hier in het Westen lijkt het rond hem na de opnamen met de Estrellas de Areito in 1979, stil te zijn geworden. Wanneer ik hem daarnaar vraag, somt hij zo een riedel orkesten op waarmee hij nadien nog heeft gezongen. Van al de klinkende namen die hij noemt, blijft bij mij alleen die van Orquesta Aragon hangen.
Bij het grote publiek is het echter de film "Buena Vista Social Club" van Wim Wenders die hem in 1998 opnieuw voor het voetlicht brengt. Dan nog slechts in een bijrol. Eerst zes jaar later krijgt hij in "Musica Cubana - Sons of Buena Vista" een hoofdrol aangemeten.
|