Dat blijkt vooral in de volgende fase in zijn leven, zijn middelbare schoolperiode. Als elke jongen droomde hij ervan om piloot te worden. Adalberto voegde daad bij het woord en begon aan een studie bij de school voor luchtvaarttechniek. De cijfers die hij daar haalde moeten bepaald geen indruk hebben gewekt, zijn muzikale aanleg des te meer. Op een gegeven moment kregen zijn ouders dan ook het advies hem van school te halen en hem in te schrijven bij de muziekschool. Voor zijn moeder een hele opluchting want zij vond die hele vliegerij maar een gevaarlijke onderneming. De ironie van het verhaal is wel dat voor Adalberto als gevierd artiest het vliegen inmiddels de gewoonste zaak van de wereld is geworden. Op het aantal vlieguren dat hij er ondertussen heeft opzitten, zou een piloot jaloers kunnen worden.
Achteraf heeft Adalberto schik om dit dwaalspoor en moet bekennen dat muziek eigenlijk altijd al zijn grote passie is geweest.
Hij had het alleen niet onderkend. De overstap naar de muziekschool viel hem dan ook niet zwaar en spoedig toonde hij zich een veelzijdig student. Zang, fagot, bas en piano, het componeren, orkestreren en dirigeren, het zijn zomaar wat uithoeken van zijn kunnen. Het instrument waar zijn persoonlijke voorkeur naar uitgaat is de piano. Hij is linkshandig en wanneer wij vragen of dat invloed heeft op zijn spel moet hij lachen: "waar anderen afhaken, gaat hij nog lekker door met baspartijen en ritme". Maar ondanks deze voorkeur is het niet hem maar zijn dochter Dorgeris die wij achter dit instrument aantreffen. Op vele albums is overigens nog een andere dochter van hem te horen, Janithza, die keyboard speelt. Naast het componeren en arrangeren van het materiaal, leidt hij het orkest, zingt en coacht zijn dochters in hun muzikale carrière.
Maar het zijn niet alleen Dorgeris en Janithza die hij zo helpt, één van zijn broers, Luis, was lange tijd timbalero in zijn orkest.
Wanneer wij bedenken dat een andere broer van hem, Enrique, een eigen charanga orkest leidt waarin nóg een broer van hem speelt, dan hoeven wij ons niet te verdiepen in wat het op Cuba betekent om uit een muzikale familie te komen. Wat dat laatste betreft kan het raar lopen. Ooit was het zijn vader, Enrique Alvarez, die hem coachte. Hij liet Adalberto zijn eerste ervaring opdoen in het door hem geleide "Conjunto Avance Juvenil de Camaguey". Eenmaal zelf een gevierd artiest geworden, is het Adalberto die met zijn verworven kennis en contacten op zijn beurt zijn vader gaat helpen. Het resultaat is een reeks prachtige door hem geproduceerde albums met Los Soneros de Camacho, het orkest van zijn vader, voor het Euro Tropical-label. Hoewel het niet gebruikelijk is om tijdens een interview over andere artiesten te gaan praten, leiden wij het gesprek toch naar Oscar d´Leon.
Het was deze artiest die indertijd een rol speelde bij het losweken van Son 14 en door te gaan met een nieuw orkest onder zijn eigen naam. Adalberto steekt meteen de loftrompet en er blijkt tussen beide artiesten een goede vriendschap te bestaan met wederzijds respect en waardering. Het ontlokt hem de opmerking dat "het enige wat aan deze man mankeert (Oscar d'Leon, red.) is dat hij niet in Cuba is geboren". Al pratend over het leven en streven van Adalberto wordt ons het waarom van deze vriendschap en sympathie duidelijk. De wijze waarop beide artiesten "in het vak" staan, blijkt namelijk grote overeenkomsten te vertonen. Het is niet alleen dat zowel Adalberto als Oscar na jaren onder de vlag van een bepaald orkest te hebben gespeeld, daar uiteindelijk mee braken en verder zijn gegaan met een orkest onder eigen naam.
Het is ook dat beiden hun orkesten zijn gaan gebruiken als springplank voor de carrière van hun nageslacht. Wat echter het meeste opvalt is dat zij allebei artiesten blijken te zijn die de relatie met hun publiek centraal stellen. Tekenend voor dat laatste zijn Adalberto´s opvattingen over de toekomst van de Cubaanse muziek. Hij signaleert dat Cuba weliswaar een broedplaats is van talent, maar dat de getalenteerden te veel te koop lopen met hun talent en te weinig acht slaan op de wensen van het publiek. Het feit dat deze artiesten in technisch opzicht niet veel meer hebben te leren, betekent in zijn ogen niet dat zij niets als performer hebben te leren. Op een gegeven moment zullen zij geen aansluiting vinden en tegen zichzelf aanlopen.
Deze opmerking moet worden geplaatst in de context van een langzaam veranderende Cubaanse muziekindustrie. Van een volledig overheid-gestuurde formule waar ideologie prevaleert boven commercie wordt geleidelijk aan overgeschakeld naar een zakelijker aangestuurd model met oog voor commerciële potenties.Hijzelf heeft daarom zijn antennes altijd gericht op de wensen van het publiek en schroomt niet zijn orkest te "verjongen" als dat noodzakelijk is om met veranderende smaak te kunnen meebewegen. Hij bewandelt daarbij het middenpad; niet te progressief, maar ook niet te behoudend. Via deze in de praktijk beproefde formule wist hij zich geruime tijd geleden stevig in de top van de Cubaanse populaire muziek te nestelen. En natuurlijk wil hij meer en zou eigenlijk de wereld willen veroveren. Vanzelfsprekend heeft hij het volste vertrouwen in de kwaliteit van zijn muziek. Hij loopt echter lang genoeg mee om zich te realiseren dat zoiets te ambiëren niet getuigt van zin voor realiteit.
Maar dit weerhoudt hem niet er een gooi naar te doen. Niet met een grote zwaai en veel bombarie, neen, met kleine stapjes, niet verder dan je polsstok lang is. Niet zozeer in de verwachting dat hij het ooit zou halen maar het intrigeert hem hoever hij het zal brengen. |